Tijdens de grote opmars van effectenlease rechtszaken waren de combinatie van de artikelen 1:88 en 1:89 BW één van de mogelijkheden om de effectenleaseovereenkomst aan te tasten. Deze artikelen behelzen het toestemmingsvereiste van de echtgenoot. De effectenleaseovereenkomst is in het verleden door de rechter als huurkoopovereenkomst bestempeld (artikel 7A:1576h BW).[1] Het gevolg van deze kwalificatie is dat de artikelen 1:88 en 1:89 BW van toepassing zijn op de effectenleaseovereenkomst. In deze blog neem ik een uitspraak van het Hof uit Den Bosch onder de loep omdat in deze uitspraak een beroep op vernietiging, op grond van het ontbreken van de toestemming van de echtgenoot, niet is gehonoreerd.[2]
Het toestemmingsvereiste
Wat bepalen de artikelen 1:88 en 1:89 BW precies? In artikel 1:88 lid 1 BW wordt beschreven dat de echtgenoot toestemming behoeft van de andere echtgenoot voor een aantal rechtshandelingen. Onder één van deze beschreven rechtshandelingen worden overeenkomsten van koop op afbetaling genoemd (artikel 7A:1576 BW). Artikel 1:88 lid 3 BW bepaalt dat de toestemming schriftelijk moet worden verleend, alleen als de wet schriftelijkheid voorschrijft. Artikel 1:89 lid 1 BW bepaalt dat de echtgenoot de vernietigbaarheid kan inroepen van de overeenkomst als deze dus schriftelijk geen toestemming heeft verleend. Met andere woorden: de echtgenoot dient de effectenleaseovereenkomst ook te ondertekenen. Als dit niet is gebeurd, dan kan de echtgenoot de effectenleaseovereenkomst vernietigen. De echtgenoot kan op schriftelijke wijze de vernietiging communiceren naar de tegenpartij of de echtgenoot kan een procedure aanspannen bij de rechter. Als de overeenkomst vernietigd is, dan heeft de vernietiging terugwerkende kracht (artikel 3:53 lid 1 BW). Dit betekent dat alle verrichte rechtshandelingen, zoals de maandelijkse betalingsverplichtingen en de aankoop van effecten etc., ongedaan worden gemaakt voor zover dat mogelijk is.
De casus
Zoals ik in het begin al beschreef, is het toestemmingsvereiste één van de mogelijkheden om de effectenleaseovereenkomst aan te tasten. Maar niet alle gevallen waarop beroep wordt gedaan op vernietiging op grond van artikelen 1:88 en 1:189 BW is succesvol. De uitspraak van het Hof Den Bosch is zo een uitspraak. Op 3 september 2013 heeft het Hof een oordeel uitgesproken in het hoger beroep tussen een consument en Varde Investments Limited. Deze consument heeft op of omstreeks 13 januari 2000 een effectenleaseovereenkomst gesloten met Dexia. Deze overeenkomst is ondertekend met twee handtekeningen, één handtekening onder het kopje “handtekening lessee” en één handtekening onder het kopje “handtekening echtgeno(o)t(e)”.
Na ongeveer 3 jaar heeft Dexia de effectenleaseovereenkomst beëindigd, omdat de consument een betalingsachterstand had. De consument had een restschuld van een bedrag van € 9.967,32. De inmiddels ex-echtgenoot van de consument heeft door middel van een drietal brieven, in 2001 en in 2007, kenbaar gemaakt dat hij bezwaar maakte tegen de maandelijkse premiebetalingen. Wat dit “bezwaar” precies inhoudt, is mij onduidelijk. Het lijkt erop dat de ex-echtgenoot slechts ageerde tegen de hoogte van de maandelijkse betalingsverplichting. Of hij de effectenleaseovereenkomst probeerde te vernietigen laat ik in het midden.
Op 25 januari 2007 heeft het Hof Amsterdam de Duisenberg-regeling van toepassing verklaard op alle effectenlease-verbintenissen tussen onder meer Dexia en consumenten. Vervolgens heeft Dexia in 2008 haar vordering op de consument overgedragen aan Varde Investments. Hierdoor is Varde Investments eigenaar geworden van de vordering tegen de consument.
De consument had al eerder een effectenleaseovereenkomst afgesloten met Dexia. Deze overeenkomst is op of omstreeks 7 mei 2001 beëindigd met een positief resultaat voor de consument. Zij had namelijk een koerswinst behaald van € 1.318,74.
Eis en verweer
Varde Investments eist voor recht dat de consument een bedrag van € 9.647,91 zal betalen. Dit bedrag is opgebouwd uit de hoofdsom € 7.895,28, vermeerderd met de wettelijke rente tot 10 januari 2008 en buitengerechtelijke kosten ad € 1.184,28.
De consument verweert zich door te betwisten dat sprake is van een effectenleaseovereenkomst. De handtekeningen zouden niet door haar en haar echtgenoot geplaatst zijn. Verder voert de consument aan dat zij tijdig, op 6 juli 2007, een opt-outverklaring heeft afgelegd bij een notaris. De opt-outverklaring is een verklaring waarin je aangeeft dat je niet gebonden wilt zijn aan een collectieve coulanceregeling, in dit geval de Duisenberg-regeling. Dus je geeft aan dat je uitgezonderd wilt worden van de Duisenberg-regeling. Het derde en laatste verweer van de consument betrof dat zij de hoogte van het gevorderde bedrag betwiste.
- Varde Investments eist een bedrag van € 9.647,91 van de consument.
- De consument stelt dat er geen effectenleaseovereenkomst tot stand is gekomen met Dexia, omdat de handtekeningen niet van haar en haar ex-echtgenoot zijn.
- De consument zou tijdig een opt-outverklaring hebben gericht naar een notaris.
- De hoogte van het gevorderde bedrag wordt betwist door de consument.
Oordeel in eerste aanleg
De kantonrechter heeft op 13 juli 2011, in eerste aanleg, geoordeeld dat de consument wel degelijk een effectenleaseovereenkomst is aangegaan met Dexia. De kantonrechter is tot dit oordeel gekomen aan de hand van een handtekeningendeskundige. Deze deskundige is tot de conclusie gekomen dat de vervaardigde handtekening niet de handtekening van de echtgenoot kan zijn. En dat deze handtekening hoogstwaarschijnlijk door de consument zelf is vervaardigd. Ook heeft de kantonrechter geoordeeld dat de ex-echtgenoot van de consument niet de effectenleaseovereenkomst tijdig nietig heeft verklaard. Opmerkelijk is dat “nietig” wordt beschreven en niet “vernietiging”, omdat deze begrippen aanzienlijk in betekenis verschillen. Verder heeft Varde met succes aangetoond dat de consument niet tijdig een opt-outverklaring heeft afgelegd bij een notaris. Hierdoor is de Duisenberg-regeling van toepassing op de effectenleaseovereenkomst.
Tot slot heeft de kantonrechter de gevorderde hoofdsom en de verschuldigde rente toegewezen. De buitengerechtelijke incassokosten is ook toegewezen, maar dan tot een bedrag van € 833,00. Verder is de consument veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
Het Hof
In hoger beroep vecht de consument het advies van de handtekeningendeskundige aan en de hoogte van de gevorderde som. De vraag of de ex-echtgenoot de effectenleaseovereenkomst heeft vernietigd, wordt door het Hof niet inhoudelijk behandeld. Het Hof interpreteert het deskundigenrapport als volgt. De conclusie van de deskundige is dat, gelet op de uitvoering en de verschillen, er sprake is van nabootsing. De deskundige is niet tot de conclusie gekomen wie deze nabootsing heeft gemaakt. Ook heeft de deskundige niet gezegd dat er een verschil bestaat tussen de handtekening van de consument op het aanvraagformulier en de handtekening van de consument op de effectenleaseovereenkomst. De deskundige had echter niet voldoende materiaal om volledig de waarschijnlijkheidsgraad van de handtekening te onderzoeken.
Het Hof vindt dat de consument onvoldoende het deskundigenonderzoek gemotiveerd heeft betwist. Dus neemt het Hof het advies van de deskundige over. Het gevolg is dat in rechte is komen vast te staan dat de consument een effectenleaseovereenkomst is aangegaan met Dexia.
Omdat het Hof de vraag of de ex-echtgenoot de effectenleaseovereenkomst heeft vernietigd niet inhoudelijk heeft behandeld, is de Duisenberg-regeling van toepassing op de concrete situatie van de consument. Het is in rechte komen vast te staan dat de consument niet tijdig de opt-outverklaring aan een notaris heeft afgelegd.
Tot slot heeft de consument in hoger beroep de hoogte van de gevorderde som betwist. Zij stelt dat haar berekeningen niet door de kantonrechter zijn meegenomen in zijn oordeel. De consument meent dat zij, volgens de Duisenberg-regeling, recht heeft op een vergoeding die berekend wordt over de totale leasesom en/of achterstallige of nog verschuldigde maandtermijnen op het moment van de beëindiging van de overeenkomst. Het Hof volgt de consument hierin niet.
[1] Rb Amsterdam 14 april 2004, LJN AO7590.
[2] Hof ’s-Hertogenbosch 3 september 2013, ECLI:NL:GHSHE:2013:4020.